Stappen plan voor het Creëeren van veilige binnenruimtes
Aanbevelingen voor de praktische implementatie en bewaking van ventilatie en binnenluchtkwaliteit in het kader van COVID-19.
Hier wordt een pragmatische aanpak beschreven voor de implementatie van voldoende ventilatie en luchtzuivering om de verspreiding van het coronavirus en bij uitbreiding andere virussen binnen te kunnen minimaliseren.
Implementatieplan
Het implementatieplan dat voorgesteld wordt in afbeelding 2, focust zich op korte- en middellangetermijnmaatregelen die het toe moeten laten om een voldoende ventilatie te garanderen in het kader van de COVID-19-pandemie. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat één of meerdere van de volgende beperkingen van toepassing kunnen zijn: onvoldoende CO2- toestellen beschikbaar, lange procedures voor het bestellen en leveren van CO2-meters, geen mogelijkheid om op korte termijn mechanische-ventilatiedebieten te meten of een degelijk ventilatiesysteem te installeren …
STAP 0: Open ramen en/of buitendeuren waar mogelijk
- Open indien mogelijk de ramen en/of buitendeuren. Het openen van ramen of buitendeuren zal bijdragen tot meer ventilatie en dient daarom zoveel mogelijk toegepast te worden waar dit mogelijk is. Wanneer deze openingen relatief groot zijn in verhouding tot de afmetingen van de ruimten, is er in principe maar een kleine kans op te hoge CO2-concentraties.
STAP 1: Informatie over de activiteiten
- De hoeveelheid ventilatie die nodig is om de CO2-concentratie onder een bepaalde actiewaarde te houden hangt ook af van de aard van de fysieke activiteit die in een ruimte wordt uitgeoefend. Naarmate personen in een ruimte meer inspannende activiteiten uitoefenen produceren ze ook meer CO2 via de ademhaling en is er dus meer ventilatie nodig. Als maat voor de fysieke inspanning wordt de MET-waarde gebruikt. Dit getal drukt de verhouding uit tussen het metabolisme bij een bepaalde activiteit en dat van een standaard persoon in rusttoestand. Voor een gegeven MET-waarde kan de CO2-productie van een persoon bepaald worden, en hieruit het nodige verse luchtdebiet dat nodig is om de CO2-concentratie te beperken tot een bepaalde concentratie, hier 900 ppm (of 500 ppm boven buitenluchtconcentratie), of 1200 ppm (of 800 ppm boven de buitenluchtconcentratie). Dit verse luchtdebiet wordt aangeduid met resp. V900 en V1200 (m³/h/persoon).
- Onderstaande tabel geeft een overzicht van deze debieten in functie van typische activiteitsklassen en bijhorende gebouwfuncties. In alle omstandigheden waar de Codex welzijn op het werk geldt dient weliswaar minimum V1200 = 25 of V900 = 40 m³/h per persoon verse lucht gehanteerd te worden. Met de kennis van de ventilatienoden voor een bepaalde functie kan men een betere inschatting maken over welke bezetting maximaal kan toegelaten worden in een lokaal met die functie als men meer informatie heeft over de aanwezige ventilatievoorzieningen (STAP 3). De METwaarden en de daaruit afgeleide debieten in de tabel zijn gemiddelde waarden over een groot aantal personen en over een langere tijd. De MET-waarde kan echter sterk variëren van persoon tot persoon in functie van leeftijd, geslacht, BMI, etc... Bij het uitoefenen van een activiteit varieert de MET-waarde ook in functie van de tijd. Omwille van deze variatie blijft het dus belangrijk om op basis van CO2-metingen te verifiëren of de doelstellingen bereikt zijn (STAP 6). Bijvoorbeeld bij kinderen tussen 6 en 11 jaar bedraagt de CO2-productie gemiddeld ongeveer 65% van die van volwassenen bij eenzelfde activiteit, en kunnen de debieten in principe evenredig verminderd worden zonder de CO2-grenswaarden te overschrijden.

Tabel 2 Activiteitsklassen met bijhorende MET-waarde, CO2-productie per persoon en behoefte aan verse lucht per persoon.
* gebaseerd op een CO2-productie van 12,3*MET l/h
** de ventilatiebehoefte in leslokalen hangt sterk af van de aard van de lesactiviteiten en de leeftijd van leerlingen of studenten; jongere leerlingen produceren minder CO2 dan oudere.
STAP 2: Zijn er mechanische-ventilatiesystemen aanwezig?
Indien er mechanische ventilatiesystemen aanwezig zijn met luchttoevoer en/of -afvoer in dezelfde ruimte, is het zinvol om het ventilatiedebiet te bepalen. Men bepaalt bij voorkeur het ventilatiedebiet in de hoogste stand en best ook de debieten in andere standen, zeker als het ventilatiesysteem een debietsregeling bevat waardoor het systeem niet altijd het maximale debiet levert. Daarnaast moet men nakijken wat het aandeel aan verse buitenlucht is. Op basis van deze debieten met verse buitenlucht kan dan een nominale capaciteit bepaald worden. (STAP 4).
Dit is het aantal personen dat permanent in de ruimte mag verblijven zonder dat er een (belangrijke) overschrijding van de toelaatbare CO2-concentraties zal plaatsvinden en zonder de noodzaak om CO2-metingen uit te voeren op voorwaarde dat de ventilatie correct gebruikt wordt. Bijvoorbeeld N900 is dan de nominale capaciteit om de 900 ppm CO2 niet te overschrijden.
Zorg ervoor dat het ventilatiesysteem werkt en onderhouden wordt volgens de voorschriften van de fabrikant of installateur (filters vervangen, reiniging, instellingen, …). In dat verband blijven CO2-metingen nuttig om te verifiëren dat het ventilatiesysteem goed blijft werken.
STAP 3: Analyse van de mechanische ventilatie-installatie
Deze analyse kan men opdelen in 2 activiteiten:
1. Begrijpen hoe de installatie is opgebouwd en de regeling
2. Bepalen van de ventilatiedebieten
Opbouw van de installatie en regeling
In sommige gevallen is mechanische ventilatie installatie zeer eenvoudig (bvb. muurventilator met aan/uit schakelaar), in andere gevallen kan de installatie (zeer) complex zijn (bvb. als onderdeel van een HVAC installatie, installatie met recirculatie, installatie die dient voor meerdere ruimten, complexe regelsystemen, …). Het is belangrijk dat men de opbouw en de werking van de installatie goed kent, alvorens een bepaling van de debieten te willen uitvoeren.
Bepaling van de ventilatiedebieten
Een bepaling van de ventilatiedebieten per lokaal kan op meerdere manieren gebeuren:
1. indien er in het kader van de codex over het welzijn op het werk al een evaluatie uitgevoerd is, zal het debiet van de mechanische ventilatie normaal gezien gekend zijn (§ 4.4.1) 12
2. het is ook mogelijk om het debiet te meten met een debietmeter (§ 4.4.2)
3. een inschatting van het ventilatiedebiet kan ook gebeuren op basis van de evolutie van de CO2- concentraties (§ 4.4.3). BELANGRIJK: De debieten dienen bepaald te worden bij gesloten ramen en deuren, inclusief binnendeuren.
STAP 3.1: Debiet verse lucht gekend in kader codex welzijn op het werk
In het kader van de codex over het welzijn op het werk moet elke werkgever beschikken over een risicoanalyse van de binnenluchtkwaliteit. De codex over het welzijn op het werk specifieert de maximale CO2-concentraties of ventilatiedebieten. Als de voorziene CO2-concentraties of ventilatiedebieten niet bereikt worden, moet er een actieplan toegepast worden.
In ruimten met mechanische ventilatie is het meten van de debieten van de mechanische ventilatie (Qmech) de eenvoudigste manier om de conformiteit met de codex over het welzijn op het werk aan te tonen.
STAP 3.2: Bepaling debiet verse lucht via rechtstreekse debietmetingen
De Qmech-debieten dienen minstens bepaald te worden in de maximale stand en eventueel ook bij andere regelstanden. Het correct meten van mechanische-ventilatiedebieten vereist geschikte apparatuur alsook de nodige competentie. Praktische informatie over meetapparatuur kan men terugvinden in Mechanische-ventilatiedebieten opmeten « WTCB-Contact • WTCB (in NL en FR). In het Vlaamse Gewest is er in het kader van de EPB-wetgeving een systeem van erkende ventilatieverslaggevers, die in principe beschikken over de geschikte apparatuur alsook over de nodige competentie voor residentiële installaties. Zie Ventilatieverslaggever - Energiesparen.
STAP 3.2: Raming nominale capaciteit en/of debieten op basis van CO2- metingen
Als men niet over de nodige meetapparatuur voor debietmetingen beschikt en/of indien het niet evident is om de debieten te meten (grote ruimten …), kan er op basis van de CO2-concentratie in een stationair regime een inschatting gemaakt worden van het mechanische-ventilatiedebiet Qmech en/of de nominale capaciteit. Om een raming te maken van de prestaties van de mechanische ventilatie installatie is het belangrijk dat de ramen en deuren gesloten zijn tijdens de meetperiode. Het bekomen resultaat zal tevens de toevoer van buitenlucht via luchtlekkage door de gebouwschil omvatten.
Een raming van de debieten en/of nominale capaciteit kan in principe gebeuren in 3 verschillende regimes (Afbeelding 3):
- Bij ingebruikname van de ruimte
- Bij min of meer stationaire CO2 concentratie
- Na verlaten van de zaal
STAP 4: Bepaling van de nominale capaciteit op basis van het ventilatiedebiet
In STAP 3 wordt het mechanische-ventilatiedebiet Qmech bepaald in m³/h. Gezien het streefdoel is om de CO2-concentratie te beperken tot 900 ppm (of 500 ppm boven buitenluchtconcentratie), komt dit overeen met een noodzakelijk ventilatiedebiet van V900 m³/h per persoon, waarvan de waarde afhangt van de activiteit van de aanwezigen (zie STAP 1).
De nominale capaciteit N900, het aantal personen dat er permanent kan zijn zonder dat 900 ppm (of 500 ppm boven buitenluchtconcentratie) wordt overschreden.
- Indien de effectieve bezetting Neff niet groter is dan N900, is er een zeer grote kans dat de CO2- concentratie niet boven 900 ppm (of 500 ppm boven buitenconcentratie) zal komen en kan men de situatie als OK beschouwen ( STAP 14)
- Indien de effectieve bezetting Neff groter is dan N900, zal 900 ppm (of 500 ppm boven buitenconcentratie) mogelijkerwijs wel overschreden worden en dient men over te gaan naar STAP 5. Wanneer CO2-metingen niet mogelijk zijn, is een hogere bezetting alleen toegelaten op voorwaarde dat de ramen en deuren geopend kunnen worden en deze altijd open staan (STAP 13).
OPMERKING: Wanneer in het kader van de codex over het welzijn op het werk de nominale capaciteit bepaald werd op basis van 1.200 ppm CO2 (N1200), is het nodig om een correctie uit te voeren om de nominale capaciteit N900 te bepalen: N900 = (900-400)/(1200-400) * N1200 = 0,625 * N1200.
STAP 5: Is er een CO2-meter beschikbaar?
Als men over een CO2-meter beschikt, kan men checken of 900 ppm (of 500 ppm boven buitenluchtconcentratie) niet overschreden wordt STAP 6. Als er geen CO2-meters zijn, dient men over te gaan naar STAP 13.
STAP 6: Is er minstens één CO2-meter per ruimte?
Het is ideaal om in elke ruimte minstens één CO2-meter te hebben. Omwille van diverse redenen (budget, levertermijnen, marktaanbod …) kan het evenwel mogelijk zijn dat men niet in elke ruimte een CO2-meter kan plaatsen:
1) als er voor iedere ruimte wel een CO2-meter beschikbaar is > STAP 7
2) als er niet voor iedere ruimte een CO2-meter beschikbaar is > STAP 10.
STAP 7: Uitvoering van permanente CO2-metingen
Indien men permanent de CO2-concentratie in een ruimte meet EN indien men de concentratie ook effectief opvolgt, kan men zeer goed inschatten of er voldoende ventilatie is en dit zowel voor mechanische-ventilatiesystemen als voor natuurlijke ventilatie.
STAP 8: Is de CO2-concentratie zelden hoger dan 900 ppm?
Indien JA:
-Er is in principe voldoende ventilatie en er zijn geen bijkomende maatregelen nodig STAP 14
-Aangezien de CO2-concentratie beïnvloed wordt door de bezetting, de weersomstandigheden en het gebruik van ramen en deuren is het wenselijk dat de concentraties regelmatig gecontroleerd worden. Indien NEE:
-Het is nodig om maatregelen te nemen STAP 9.
STAP 9: Maatregelen bij hoge CO2-waarden bij permanente metingen
Als de CO2-concentratie regelmatig (> 5% van de tijd) hoger is dan 900 ppm (of 500 ppm boven buitenluchtconcentratie), zijn er maatregelen nodig. Het type en de omvang van de maatregelen kunnen variëren in functie van de ventilatiecontext, het niveau van de CO2-concentraties …: - indien er een werkende mechanische ventilatie aanwezig is met een gekend debiet (zie STAP 3) en de installatie correct functioneert, zijn te hoge concentraties in principe te wijten aan het feit dat de effectieve bezetting Neff groter is dan de nominale capaciteit N900. Bij te hoge concentraties moet men de bezetting beperken tot N900 of minder en/of moet men trachten de ventilatie te verhogen (het openen van ramen en/of deuren) en/of bijkomend luchtzuivering installeren. Zodra de CO2-concentratie lager dan of gelijk is aan 900 ppm (of 500 ppm boven buitenconcentratie), kan een bezetting N900 aangehouden worden. Te hoge CO2- concentraties kunnen ook het gevolg zijn van een niet-correct gebruik van de ventilatieinstallatie, een gebrekkig onderhoud … Men kan een planning uitwerken om de ventilatiedebieten te verhogen. - indien er geen mechanische ventilatie aanwezig is, is er geen sprake van een nominale capaciteit en zijn de mogelijke maatregelen: het openen van ramen en deuren, mechanische ventilatie installeren, luchtzuivering (STAP 16) of het verlagen van de bezetting. Men moet dan permanent opvolgen of de genomen maatregelen al dan niet voldoende zijn. Men dient ook een planning uit te werken om de ventilatievoorzieningen te verbeteren (STAP 15)
STAP 10: Steekproefsgewijze CO2-metingen
Niet-continue monitoring van de CO2-concentratie kan een eerste indicatie geven over de luchtkwaliteit en de ventilatievoorzieningen. Deze aanpak is nuttig als men wel gebruik kan maken van een CO2-meter, maar wanneer er een onvoldoende beschikbaarheid is om alle ruimten met CO2-meters uit te rusten (vanwege lange leveringstermijnen, beperkte budgetten …). Wat de steekproefsgewijze aanpak betreft, zijn er diverse mogelijkheden:
a) regelmatig een relatief korte meting uitvoeren in de verschillende ruimten (bij voorkeur naar het einde van een bezettingsperiode toe)
b) langere metingen per ruimte uitvoeren (1 dag, 1 week …) waarbij er telkens van ruimte veranderd wordt. Hiervoor gebruikt men bij voorkeur een CO2-meter die een (grafisch …) overzicht kan geven van de evolutie van de CO2-concentratie
c) een combinatie van korte en langere meetperioden, waarbij de korte meetperioden het toelaten om risicosituaties in kaart te brengen en om de impact van bepaalde maatregelen snel te beoordelen, en de langere meetperioden een meer globaal beeld geven van de ventilatie in een ruimte.
STAP 11: Zijn de steekproefsgewijze CO2-concentraties voldoende laag?
Er kunnen zich twee situaties voordoen:
1. CO2-concentraties zijn globaal laag tot zeer laag (grootteorde 500 - 700 ppm) Indien de gebruiksomstandigheden representatief zijn voor een maximale bezetting, is de kans op te hoge CO2-concentraties relatief klein (STAP 14). Het is dan wel belangrijk om de steekproefsgewijze CO2-metingen verder te zetten. De frequentie van deze steekproefsgewijze CO2-metingen hangt af van de gemeten CO2- niveaus, de weersomstandigheden (zie bijlage 4), de bezettingsgraad, het gebruik van de voorzieningen (open ramen en/of deuren) … 16
2. als de CO2-concentraties regelmatig in de buurt liggen van 800 - 900 ppm (of 400-500 ppm boven buitenluchtconcentratie) of meer Indien er geen permanente mechanische ventilatie is, is de kans reëel dat (al dan niet op regelmatige basis) de CO2-concentratie vaak hoger ligt dan 900 ppm (of 500 ppm boven buitenconcentratie). In dat geval is het nodig om over te schakelen op permanente CO2- metingen – zie STAP 7. Het is eveneens noodzakelijk om maatregelen te nemen STAP 12.
STAP 12: Maatregelen indien steekproefsgewijze CO2-waarden onvoldoende laag
De te nemen maatregelen zijn in grote mate vergelijkbaar met de maatregelen bij permanente CO2-metingen en te hoge CO2-waarden (zie STAP 9).
Naarmate de steekproefsgewijze CO2-waarden hoger zijn, hoe belangrijker een permanente CO2-meting wordt. Indien dit praktisch niet mogelijk is, moeten de steekproefsgewijze metingen met een voldoende hoge frequentie uitgevoerd worden. Indien er een permanente mechanische ventilatie aanwezig is, moeten er geen maatregelen genomen worden zolang de CO2-concentratie niet hoger is dan 900 ppm (of 500 ppm boven buitenluchtconcentratie).
STAP 13: Ramen en deuren altijd openhouden
Als men geen indicaties heeft over de ventilatie van de ruimte (geen debietmetingen bij mechanische ventilatie en geen meting van de CO2-concentraties), z
STAP 14: Acties als de situatie OK is
Wanneer er op basis van de debietsbepalingen (STAP 3) of CO2-metingen (STAP 7 en STAP 10) een behoorlijk grote zekerheid is dat de ventilatie voldoende is voor de bezetting, kan men veronderstellen dat de CO2-streefwaarden zelden
STAP 15: Actieplan voor het verbeteren van de ventilatievoorzieningen
Indien er in een ruimte geen degelijke of onvoldoende ventilatievoorziening aanwezig is en men enkel aan de CO2-richtwaarden kan voldoen door het openen van ramen of deuren, is het wenselijk om een actieplan uit te werken om er op termijn voor te zorgen dat er ventilatievoorzieningen aanwezig zijn waarmee men een voldoende ventilatie kan bekomen, zonder dat het nodig is om de ramen en deuren te openen of de bezetting te verminderen. Voor de korte termijn is een ventilatiestrategie nodig waarbij men via het openen van ramen en deuren zorgt voor een passende ventilatie (zie bijlage 10).
Dit zal er trouwens ook voor zorgen dat de ruimten waarin werknemers actief zijn, beantwoorden aan de bepalingen uit de codex over het welzijn op het werk. Bovendien kan een degelijke ventilatie ook zorgen voor minder besmettingen bij griep of andere virussen, en ze kan eveneens een positieve invloed hebben op de prestaties van personen die aanwezig zijn in de ruimte.
Om het risico op een besmetting met COVID-19 in afgesloten ruimtes te verminderen, moet een hiërarchie van maatregelen in acht genomen worden:
• Verlucht en/of ventileer zo veel mogelijk, waarbij de luchtrecirculatie zo veel mogelijk en indien mogelijk volledig wordt afgesneden en 100 % verse lucht wordt aangevoerd.
• Als het niet mogelijk is om de recirculatie van lucht uit de ruimte volledig af te sluiten, moet de toevoer van verse lucht maximaal verhoogd worden.
• Als het verhogen van het debiet van de verse lucht niet voldoende is, moet de technische haalbaarheid van het installeren van een centraal filtratiesysteem worden onderzocht. • Zorg bij renovatie of de plaatsing van een nieuw systeem voor een gecentraliseerde luchtfiltratie.
STAP 15: Luchtzuivering
Het gebruik van luchtzuiveringstoestellen, als aanvulling op de ventilatie, biedt mogelijkheden in het kader van de COVID-19-pandemie om het besmettingsrisico verder te doen dalen. Luchtzuivering kan toegepast worden wanneer het verzekeren van het beoogde ventilatiedebiet om praktische redenen niet volledig haalbaar is, of als aanvullende maatregel in een ruimte die reeds voldoende geventileerd wordt. Door potentieel besmettelijke aerosolen uit de lucht te verwijderen of te inactiveren, zal de luchtzuivering het besmettingsrisico verder beperken.
De eisen waaraan dergelijke toestellen in de strijd tegen SARS-CoV-2 dienen te voldoen zijn vastgelegd in een ministerieel besluit dat van kracht ging op 28 mei 2021. Het besluit is van toepassing op systemen voor gebruik in publiek toegankelijke ruimtes, specifiek ingezet om het risico op COVID-19 te beperken. Een actuele lijst van gecontroleerde en op de markt toegestane systemen voor gebruik in publiek bezochte ruimtes kan teruggevonden worden op www.corona-ventilation.be. Het is aangewezen om de lijst van goedgekeurde toestellen te raadplegen.
Luchtreiniging kan zowel centraal gebeuren in het HVAC-systeem of via mobiele luchtreinigers. Het hierboven vermelde ministerieel besluit behandelt beide types systemen.
De werking van luchtzuivering
Luchtreinigers garanderen niet het behalen van een algemeen goede binnenluchtkwaliteit en zijn dus geen evenwaardig alternatief voor adequate ventilatie in algemene termen. Ventilatie zorgt namelijk voor de afvoer van het geheel aan polluenten in de binnenlucht (gassen, partikels, micro-organismen) naar buiten toe alsook voor de aanvoer van ‘verse’ buitenlucht, waardoor de concentraties van alle binnenpolluenten zullen dalen. Luchtzuivering daarentegen richt zich op de captatie, filtratie of inactivitatie van één of meerdere specifieke polluenten (bv. inactivatie op micro-organismen) en laat andere polluenten ongemoeid. Zo hebben sommige luchtzuiveringstechnologieën relevant voor SARS-CoV-2 doorgaans geen invloed op gasvormige polluenten. Het CO2-gehalte in de ruimte zal ook niet dalen door gebruik te maken van luchtzuivering (ongeacht de technologie waarop deze gebaseerd is). Daardoor ontstaat er een andere relatie tussen de CO2-concentratie en het infectierisico dan wanneer er geen luchtzuivering is. Hierdoor zal er een equivalente CO2-limiet moeten worden gehanteerd (zie bijlage 8).
Wanneer men kiest voor luchtzuivering, dan is het nuttig om in kaart te brengen welke polluenten er allemaal in de binnenlucht aanwezig zijn of aanwezig kunnen zijn en om te kiezen voor een toestel die deze polluenten zo veel als mogelijk verwijdert.
Let wel: het gaat om toestellen die rechtstreeks de binnenlucht zuiveren. Toestellen en filters die enkel de verse buitenlucht zuiveren (als onderdeel van een mechanisch ventilatiesysteem) zijn in deze context niet relevant, gezien de verse buitenlucht kan worden verondersteld virusvrij te zijn.
Twee types luchtzuivering:
Captatie: afvang van potentieel virus bevattende partikels (bv. HEPA-filter, ESP gebaseerde systemen)
Inactivatie: beschadiging van alle of specifieke micro-organismen in een luchtstroom, zodat deze zich niet meer kunnen vermeerderen of verspreiden (bv. UV-C, ...)
Er bestaan verschillende types toestellen, waarvan HEPA filters en elektrostatische stofvangers (ESP) de meest aangewezen types zijn voor toepassing ter vermindering van het besmettingsrisico door aerosolen. ESP kan ook ongewenste nevenproducten zoals O3 of OHproduceren, doorgaans in uiterst beperkte hoeveelheden. Voor de werkzaamheid en veiligheid van de toestellen kan verwezen worden naar de toestellenlijst van FOD Volksgezondheid. Voor de reeds geïnstalleerde toestellen die niet op deze lijst staan, is het nuttig om de fabrikant te vragen om het nodige te doen om opgenomen te worden op deze lijst.
Het gebruik van luchtzuivering
Wees ervan bewust dat in de ruimte opgestelde systemen geluid produceren. Dit is hoofdzakelijk afkomstig van de in het systeem aanwezige ventilator(en) en varieert dus ook met 20 de debietstand. Een lagere debietstand zal een lagere efficiëntie van de luchtzuivering met zich meebrengen. Informatie over het geluidsniveau kan veelal teruggevonden worden in de technische documentatie van het toestel.
Elk luchtzuiveringstoestel dient onderhouden en gereinigd te worden volgens de instructies op de technische informatie van het toestel. Onzuiverheden in het toestel of verzadigde filters kunnen de doeltreffendheid van de luchtreiniging en bij sommige toestellen ook het energieverbruik beïnvloeden. Houd er rekening mee dat filters potentieel gecontamineerd kunnen zijn, dus gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen is aangewezen tijdens onderhoud.
Positionering toestel: do’s & don’ts
• Niet in de buurt van buitendeuren en openstaande ramen
• Niet in de hoek van een ruimte, best zo centraal mogelijk
• Voldoende vrije ruimte rond de aanzuigzijde van het toestel
• In functie van de vorm van de ruimte, beter twee kleine i.p.v. een grote met eenzelfde totale CADR
• De aangegeven CADR-waarde in de technische documentatie geldt over het algemeen enkel in de hoogste stand met het hoogste debiet. Indien andere standen gebruikt worden, moet men de CADR-waarde van deze stand kennen. • Volg de richtlijnen van de fabrikant
• ...
Het equivalente ventilatiedebiet voor luchtzuivering
Voor elk type toestel duidt de Clean Air Delivery Rate (CADR) voor fijn stof (PM 2.5) het equivalente ventilatiedebiet aan dat met dit toestel kan worden voorzien. De CADR dient opgegeven te zijn in de technische documentatie van het toestel en wordt uitgedrukt in m³/h. Het totale nominale debiet Qtot is dan gelijk aan Qmech+CADR. Dit debiet dient (substantieel) groter te zijn dan het minimale ventilatiedebiet voor de nominale capaciteit zoals gedefinieerd in STAP 4.
Let wel: Luchtzuivering als alternatief of aanvullend voor ventilatie zal de CO2 concentratie niet verlagen. In alle omstandigheden waar de CODEX geldt, dient minstens 25 of 40 m³/h.persoon buitenlucht gehanteerd te worden.
Het toepassen van luchtzuivering leidt tot een verlaging van de aerosol- of fijnstofconcentraties, maar vertaalt zich niet in een verlaging van de CO2 concentratie. Voorbeeld:
- Veronderstel: debiet van 40 m³/h buitenlucht voor standaard lichte activiteit betekent een verhoging van CO2 concentratie met 500 ppm (900 ppm (of 500 ppm boven buitenconcentratie) absoluut)
- Indien men 25 m³/h buitenlucht combineert met een luchtzuivering overeenstemmend met een CADR van 15 m³/h.persoon heeft men een equivalent debiet aan buitenlucht van 40 m³/h, maar zal de toename van de CO2-concentratie 800 ppm bedragen (1200 ppm absoluut)
- Wanneer men in een dergelijke situatie (25/40 (62.5%) buitenlucht en 15/40 (37.5%) via luchtzuivering) de CO2-concentratie beneden 1200 ppm kan houden heeft men een 21 m.b.t. aerosolen, een luchtkwaliteit vergelijkbaar met 100% buitenlucht en 900 ppm (of 500 ppm boven buitenconcentratie).
Bepaling van een aangepaste CO2 limiet bij gebruik van luchtzuivering
Indien men luchtzuivering toepast in combinatie met CO2 monitoring is het belangrijk om een gecorrigeerde CO2 limiet te hanteren. Daarbij is het wel belangrijk dat de gemeten CO2-waarde nooit hoger dan 1200 ppm komt.